Totaal aantal pageviews

woensdag 27 april 2011

Encore

A/N Ik kan dus echt niet vanuit een mannelijk persoon schrijven. FML. Oh ja en ik weet niks van de muziekwereld dus heuj.

Het leven in New York was tegelijkertijd alles en niets wat je ervan verwacht had.

Je had verwacht om alleen te zijn en veel te moeten oefenen.  Je was niet zo naïef om te denken dat het makkelijk zou zijn, dat het je makkelijk zou worden gemaakt. Ook de klassieke muziekwereld was uiteindelijk serieus en competitief, en je was bereid om je beste beentje voor te zetten, zoals je altijd deed.

Je had niet verwacht dat je zou moeten spelen tot je kramp had in je niet-onervaren vingers, dat je sommige stukken zou gaan haten omdat je ze nooit goed genoeg, nooit perfect genoeg kon spelen.

Je had niet verwacht dat je elke avond verlangend naar je telefoon zou zitten kijken, terwijl je klasgenoten elders in een bar zaten en vierden dat ze twaalf uur lang niet actief met muziek bezig zouden hoeven zijn.

Natuurlijk hadden ze je, grotendeels uit beleefdheid, wel eens meegevraagd, maar het was gewoon niet jouw ding. De hele avond had je gelachen om grappen die je niet snapte, bier gedronken in plaats van zwarte koffie en chips gegeten waar je mond schreeuwde om de zoete voldoening die een donut met zich meebracht.

Na de vierde rampzalige stapnacht besloot je dat je er geen zin meer in had. Sindsdien had je iedere avond wachtend op het deuntje dat je speciaal voor haar had ingesteld doorgebracht.

Elise.

Je probeerde de golf van emoties en gedachten te onderdrukken die bovenkwam wanneer je haar naam vond te midden van anderen in je telefoonboek. Het zou makkelijk moeten zijn om OK te drukken en te bellen. Ze zou opnemen en je zou je excuses aan kunnen bieden, voor alles, voor niets. Ze zou lachen in die heldere klanken en ze zou je op je gemak stellen, vragen hoe het ging, luisteren maar ze zou je ook onderbreken als je weer eens te enthousiast ratelde in wat zij een ‘woordenstroom’ noemde.

Elise. Gefrustreerd gooide je je mobieltje door de kamer en begroef je je  gezicht in je handen, met lange vingers, perfect voor pianospelen zoals je oom had opgemerkt toen je vier was. Hoe zou je leven verlopen zijn als je die vingers niet had gehad? Zou je dan nu misschien nog tegenover Elise zitten in dat cafeetje, zij met een beker warme chocolademelk met slagroom (maar nooit met iets lekkers erbij, want ze deed aan de lijn. Volkomen belachelijk, want in jouw ogen was ze het meest begeerlijke schepsel op aarde), jij met een zwarte koffie en een van de vele lekkernijen die er te krijgen waren.

Zou je, in dat parallelle universum, wel de moed en de gelegenheid hebben gehad om je vingers uit te strekken en met de hare te verstrengelen? Haar hand naar je mond te brengen, haar vingertoppen, haar knokkels, de rug van haar hand te kussen? Zou ze blozend haar hand terugtrekken, boos weglopen, of simpelweg glimlachen en verder niets doen?

Je was een idioot.

 Je wist het natuurlijk zelf ook al, maar je vage vriend Kevin had het je nog maar eens ingewreven. Hoe jij en Elise voor elkaar bestemd leken, hoe jullie al bijna twee jaar om elkaar heen dansten, op het randje tussen vriendschap en meer dan dat maar nooit er echt overheen, bang voor verandering, vervreemding.

Bang.

Wat Elise met zo’n sukkel als jij, een muziekfreak, moest, was een vraag die je jezelf al zo vaak gesteld had. Elise was spontaan, had prachtige zwarte krullen en gifgroene ogen die altijd leken te stralen. Toch was zij, een schijnbaar onbereikbaar en te hoog gegrepen persoon, degene geweest die jou die eerste dag op school de weg had gewezen, je bij haar aan tafel had laten zitten tijdens de pauzes. Die geïnteresseerd was geweest in jouw dromen en hobby’s, hoewel ze liever het geluid van gitaren in haar oren had dan het zachte lieflijke getingel van een piano.

Maar dat alles was nu voorgoed voorbij.

Je had gehoopt dat ze je tegen zou houden, en god weet dat je thuis was gebleven als ze het had gevraagd
.
Maar dat was het hem nu net; Elise vroeg niet. Elise gaf alleen maar. 

Ze had geweten dat het je droom was om pianist te worden, maar had niet begrepen dat het deels een wanhoopsvlucht was, weg van thuis, van de verwachtingen van de vader-die-advocaat-was en zijn zoon ook advocaat wilde zien worden.

Je wreef nog een aantal keren hardhandig met je handen door je haar, besloot om vroeg te gaan slapen. Terwijl je op je rug in het halfduister lag – nooit echt donker met alle straatverlichting – en naar het plafond keek, zag je nog flitsen van die paar laatste keren met Elise op je netvlies verschijnen.

Lieve, onzelfzuchtige Elise. De komende jaren zouden gevuld zijn met repetities, met lobbyen in strakke pakken en dassen die je dreigden te verstikken als de vele soorten parfum om je heen dat niet eerst deden. Voor een liefde, zo hadden je docenten verteld, was er voorlopig geen ruimte in zijn leven.

Jij was niet onzelfzuchtig, had al vele malen overwogen om Elise een mail te sturen met een uitgebreide liefdesverklaring en de vraag, of ze op je wachten zou. Wachten op die verlegen jongen met het haar dat nooit goed wilde zitten, tot hij naam had gemaakt als pianist. Je zou haar alles geven wat ze maar verlangde; het zou moeilijk zijn om wensen aan haar lippen te ontlokken, maar met een zachte, tedere kus op diezelfde lippen zou het een koud kunstje zijn hoopte je. Je zou haar elk jaar op bepaalde momenten, bepaalde data, meetronen naar dat kleine cafeetje en haar warme chocolademelk laten drinken tot ze niet meer opkon.

De bruiloft zou simpel zijn, maar Elise zou het stralende middelpunt zijn en iedereen zou nu weten dat deze godin van jou was, voor altijd. Dat jullie nu ook voor de wet bij elkaar hoorden, tot de dood ons scheidt. Ze zou met je meegaan, de wereld zien zoals ze zo graag wilde. Met een vrouw als Elise aan je zijde zou je de muziekwereld veroveren, inpalmen. Iedere man zou jou benijden en iedere vrouw zou wensen zo mooi, zo gracieus te zijn als Elise.

Met deze droombeelden voor ogen en tranen op je wangen viel je uiteindelijk in een diepe, diepe slaap, om de volgende ochtend wakker te worden met een steen in je maag en een ontzettende zin in een grote kop zwarte koffie.

A/N Hij wil me maar niet met rust laten, verdorie. En ik zou zo graag de hele fucking realiteit die ik heb verzonnen willen breken, maar op de een of andere manier lukt het me niet en blijven beide partijen ongelukkig.

woensdag 6 april 2011

Stilstaan

Eergisteravond ging ik nog even een stukje lopen, in de hoop dat ik daarna goed en vroeg zou kunnen slapen. De lucht was donkergrijs, neigde naar blauwtinten, en de straatlantaarns brandden al. Het was koel, maar niet koud buiten en met mijn muziek bij me liep ik door in een stevig tempo.

Het was heerlijk om me even helemaal van alles en iedereen af te sluiten. Er waren bijna geen mensen onderweg en veel auto's waren er ook niet. Ik snoof de geur op die omhoog kwam uit de sloot die naast het fietspad lag en keek ondertussen vooruit. Er waaide een licht briesje en mijn oren waren gevuld met muziek - ik liet mijn mp3 de nummers uitkiezen, wilde verrast worden door vertrouwde klanken.

Op een gegeven moment bleef ik staan. Ik was nu officieel buiten de stad en keek om mee heen, naar de wijde weilanden, de flikkerende lichtjes in de verte, de schimmen van kerktorens en voorbij flitsende vrachtwagens. De lucht werd donkerder en ik voelde dat bekende tintelende gevoel dat ik altijd krijg van buiten zijn als de avond valt.

'Ik zou weg kunnen lopen,' overlegde ik met mezelf 'gewoon rechtdoor, niet achterom kijken.' Natuurlijk was ik niet serieus, wierp ik mezelf tegen. Ik had niets bij me, op een gegeven moment zou de muziek stoppen en mijn voeten moe zijn.

En toch bleef daar dat stukje verlangen, dat stukje wanderlust. Ik heb altijd gevonden dat de lucht 's nachts anders is, anders ruikt, dat je de essentie van nacht zou kunnen proeven als je je tong uitstak en geduldig afwachtte, in duister omhuld. Bedwelmend, voelde het en ik nam me voor om vaker rond dit tijdstip te gaan wandelen.

Enfin ik liep verder terwijl het steeds donkerder werd. Ik liep als een soort schim door de kleine straten, keek over de weilanden uit en vroeg me af hoeveel mensen hier op hetzelfde pad hadden staan turen in de verte. Wat voor soort personen het geweest waren, wat zie hier deden, hoe de wereld er toen nog uit zag. Ik voelde me opeens erg klein, een druppel in een oceaan.

Eenmaal thuisgekomen was ik nog even wakker, maar terwijl ik op mijn bed lag en naar het plafond keek droomde ik van sterrenstelsels, vreemde talen en risico's durven nemen en ik besloot dat deze slapeloze nacht alles waard was.


[ik ben moe, voor het eerst in weken rond een normaal tijdstip. vergeef me voor alle mislukte zinscontructies e.d]

zaterdag 2 april 2011

Je moet veel kikkers neuken om erachter te komen dat prinsen niet bestaan

(Jezus Christus ik moet echt een leven zoeken buiten mijn blog. En niet bloggen maar aan mijn baggerscript werken. FML. Oh en de titel is het resultaat van wéér een slapeloze nacht)

[1 januari 2011]
Zachtjes kleedde Diane zich aan, terwijl haar verovering van gisteravond - blond, gebruind, lachende blauwe ogen - nog lag te snurken. Ze zag hoe kwijl uit zijn mond over zijn kin op het hoofdkussen droop en trok een gezicht of ze in een citroen had gebeten. Walgelijk.

Nog een laatste blik in de spiegel, twee handen door haar haar om het er gekunsteld-warrig uit te doen zien in plaats van ik-heb-gisteravond-seks-gehad-met-een-halfvreemde-warrig, en weg was ze.

Haar vriendin, Irene, had haar gisteravond per sms gevraagd af te spreken bij hun gebruikelijke koffietentje. De kwaliteit was zo-zo, maar de koppen waren gróót en de stroopwafels waren om van te watertanden.

En zo belandde ze weer op de vaak gevisiteerde locatie, dit keer achterin de zaak. Irene zat al op haar te wachten, terwijl ze nijdig met haar ogen gaten probeerde te boren in de ruggen van het stel dat op hun gebruikelijke plekje zat bij het raam, waar de zon net naar binnen viel en hun handen aangenaam verwarmde.

'En, hoe was het?' vroeg ze quasi-nonchalant, suiker in haar koffie strooiend en tegelijkertijd het schuim van haar lepeltje likkend.

Diane haalde haar schouders op 'Niks bijzonders. Hij was nogal dronken dus het was vooral wham-bam-dank-u-wel-madame. Daarna viel ie in slaap en moest ik,' hier trok Diane een verontwaardigd gezicht; Irene leunde voorover, die bekende 'vertel me alles' blik in haar ogen, 'het zelf afmaken, als je begrijpt wat ik bedoel'. Nors knikte ze in de richting van haar vriendin, die haar aankeek met ogen de grootte van soepkommen.

'Néé. Dat méén je niet.' De geërgerde of geintigreerde blikken van andere klanten negerende boog Irene zich naar haar toe, en siste 'David? De zogenaamde seksgod van de assurantie-afdeling, waarover Paula zo laaiend enthousiast was dat de gehele vrouwelijke bevolking van ons bedrijf het wist? Díezelfde had jij gisteravond in bed?'

Pauzerend om enerzijds een slok te nemen van haar snel afkoelende cappuccino en anderzijds om Irene's gevoel voor overdramatiek te bewonderen knikte Diana. 'Dezelfde. Ik was zo dronken als een toeter en toch was ik teleurgesteld. Dat zegt genoeg.' Weer een knikje; ze was duidelijk nog niet wakker genoeg om zich druk te maken. Of misschien dééd het haar gewoon niets meer want de gebeurtenissen van afgelopen nacht waren eerder regel dan uitzondering in haar tegenwoordige bestaan.

'En hoe heb jij het nieuwe jaar ingeluid?'

'Oh, niets bijzonders. Ik heb toe staan kijken hoe Freek en Jeroen de rest van het bier in een badkuip goten en erin gingen zitten. Daar heb ik vervolgens zo om staan lachen dat ik het bijna in mijn broek deed, hetgeen ik heb opgevat als teken dat ik maar naar huis moest gaan.'

[1 april 2011]
'Okee, ik wacht nog steeds op de uitroep '1 april!', weet je' zei Diane, half pissig, tegen Irene. Dit keer zaten ze op de bank in het schamele appartement van Irene, met een glas rode wijn in de ene hand en in de andere een toastje met zalm-kip-tomaat salade of wat het ook maar was.

'Maar die ís er niet.'

'Okee. Ga je me dan nu eindelijk uitleggen hoe het kan dat jij opeens een relatie hebt met David en blijkbaar goddelijke seks want je straalt helemaal - kijk me niet zo verbaasd aan want je weet zelf ook dat je er beter uitziet dan ooit -  terwijl je drie, 'hier hield Diane ter bekrachtiging van haar betoog drie trillende vingers omhoog, zwaaiend met haar toastje 'drie weken geleden nog zwoer nooit meer naar hem om te kijken na míjn nieuwjaarsfiasco.'

'Ik... ik weet het zelf ook niet helemaal,' begon Irene aarzelend 'het ene moment keek hij op een bepaalde manier in mijn ogen - we hadden het trouwens niet eens over iets bijzonders, maar over de jaaropgaven van het inkoop-departement ofzoiets, ik weet het niet meer want ik lette op de kuiltjes in zijn wangen - kijk me niet zo aan!-  in ieder geval... ik kreeg opeens moed en vroeg hem of hij met me sushi wilde eten. Dat wilde hij. Hij zette me na afloop thuis af, ik vroeg hem binnen voor een glas wijn en... nouja. Je weet wel. Toen ik wakker werd had hij ontbijt gemaakt en zei dat hij me al tijden leuk vond. Zodoende.'

Diane probeerde niet met een bittere trek de fles wijn aan te kijken; zou het dezelfde zijn? Ook probeerde ze niet na te denken over welk feit haar het meest raakte: dat David blijkbaar wel kon presteren(alleen niet met haar), of dat Irene nu niet meer alleen was. Ze gooide de rest van haar glas in een teug achterover, schonk zichzelf nog eens in en hief het glas 'Nou, op je relatie dan maar'. Nog nooit had het geklink van twee glazen tegen elkaar zo geleken op het geluid van een hart dat breekt.

[1 juli 2011]
De relatie hield nog steeds stand, en Diane voelde zich een steeds grotere trut. In plaats van blij te zijn voor haar beste - en enige, leek het soms wel - vriendin, voelde ze boze steken en jaloezie en nog meer dingen die ze wegstopte.

Ze had het niet vaak meer over haar 'veroveringen': Irene was door haar eigen relatie overtuigd geraakt van het feit dat iedereen, zelfs Diane, ook een relatie nodig had, en 'tssk'de iedere keer als Diane vertelde van de zoveelste man die ze alleen had gelaten in een bed- het zijne, of dat van een hotel, maar nooit het hare - en die ze had verlaten voor een koffie of wijndate met Irene.

'Er is er ook een man voor jou, ik weet het zeker. Moet ik David eens vragen of...?'

'Nee, dank je. Hoe had je je dat trouwens voorgesteld? "Hee, weet je nog, Diane, die je nieuwjaarsavond nog het matras in hebt geneukt? Ja die is nog steeds sneu en alleen en op zoek dus weet je nog een vriend die haar zou willen hebben?"'

Irene bloosde. 'Moet je het nou zo brengen? Maar.. ja. Denk ik. We worden ouder, Di. Sommige van onze collega's hebben al kinderen enzo. Wil jij dat ook niet, heb je niet het gevoel dat je iets mist?'

Ze negeerde de hoopvolle blik, maar keek haar vriendin eens goed aan. Kéék, voor het eerst sinds lange tijd. En vroeg zich af wanneer de afstand tussen hen zo ongelooflijk groot was geworden, terwijl ze somber omlaag keek naar haar spiegelbeeld in de lauw-warme zwarte koffie.

[1 oktober 2012]
Alle verdomde, verknipte clichés in de hele verdomde, verknipte wereld waren waar, besloot Diane, terwijl ze nog een slok lauwe champagne nam. En ze spanden allemaal samen om haar het meest ellendige gevoel te geven op een moment waar ze met een stralende glimlach naast haar vriendin zou moeten staan.

'Je weet niet wat je hebt tot je het kwijt bent', iets met kikkers en prinsen en nog meer ongein. Allemaal lachten ze haar uit, zoemden ze rond haar hoofd als irritante vliegen die ze maar niet weg kon jagen, zelfs niet met uitstekende alcohol.

'Ik was er eerst' zei een verbeten, gekwetst stemmetje in haar hoofd en Diane moest haar hoofd buigen om niet te huilen. Voor elke respectievelijke helft van het pasgetrouwde stel was ze de eerste geweest, de eerste van hun mislukte niet-echt-een-trio. 'Ik was er eerst, en kijk me nu eens. Alleen.'

Maar Diane rechtte haar rug en lachte tot ze dacht dat haar mondhoeken van haar gezicht zouden smelten. Ze liet zich na afloop van de 'zo mooie, dank jullie wel!' ceremonie en afterparty meevoeren door een van David's vrienden. De zoveelste kikker die niet in een prins zou veranderen.


(FML WAT IS DIT)

dinsdag 29 maart 2011

Moonlight Sonata

A/N: Soms heb je van die verhalen die zichzelf als het ware schrijven, alsof ze echt gebeurd zijn en zo graag verteld willen worden, dat de woorden zowat uit je toetsenbord schieten en zich vasthechten aan het witte vlak van een Word Document. Ik realiseer me dat de verleden tijd ietwat vervelend kan zijn tijdens het lezen, maar voorlopig houd ik het zo. 


Als ik zo vrij mag zijn, wil ik je verzoeken om Moonlight Sonata van Beethoven op te zoeken en te luisteren tijdens het lezen. Naar mijn idee zegt de muziek nog zoveel meer dan ik met mijn woorden zou kunnen overbrengen.


Moonlight Sonata

Je kwam hier met trillende benen en een hart dat zo mogelijk nog meer trilde. Klamme handen die eerst aan je rok moesten worden afgeveegd, openden de deur naar het auditorium.

En daar zag je hem. Thomas. Jong, mooi, getalenteerd. Zijn sluike, donkerblonde haar viel over zijn hoge voorhoofd en in zijn diepblauwe ogen.

Zijn vingers dansten over de ivoorwitte en inktzwarte toetsen van de piano, dun en knokkelig en met mooie, gladde nagels waar je hem altijd mee plaagde (en stiekem om had benijd, tijdens het aanbrengen van de zoveelste laag nagellak, in de hoop dat je nu wel je tanden in bedwang zou kunnen houden).

Je kende het nummer niet – je luisterde eigenlijk nooit klassieke muziek, maar voor Thomas maakte je graag een uitzondering. Of, beter gezegd, Thomas was de uitzondering. Stil, verlegen en ietwat onbeholpen maar hij was Thomas en dat maakte, zoals je vele, vele malen aan je zuchtende vriendinnen had moeten uitleggen, een wereld van verschil.

Toch hoorde je emoties en woorden in de klanken, stille hoop en angst en vreugde, alles door elkaar en toch van elkaar gescheiden. Je sloot je ogen en bleef een tijdje staan, wilde hem niet uit zijn trance halen.
Hoe langer je daar stond, des te meer je zeker was van je besluit.

Een paar dagen geleden had hij voor je deur gestaan, haren wild door de harde wind en een vreugde in zijn ogen en de trek rond zijn mond die hij zelden toonde.

New York.

Het was een buitenkans!, had hij je ademloos verteld terwijl hij je meesleurde naar de koffiezaak twee straten verderop (‘ik trakteer!’ had hij geroepen. Zo blij. Zo onbevangen. Zo niet-Thomas.); een kans van 1 op 3000, misschien nog wel kleiner. Hij zou veel moeten oefenen en alleen zijn maar het zou het allemaal waard zijn en hij zou wereldwijd beroemd worden en – je duwde zijn donut (met aardbeienjam in het deeg verstopt) in zijn mond en zei ‘Wees stil en eet, ik word moe van je woordenstroom’.

Je zag de pijn in zijn blik, zag hoe zijn lach verslapte. Je probeerde te lachen en het als een grapje af te doen maar je wist (en hij wist het dus ook want hij kende jou, beter dan je jezelf kende) dat je het niet als grapje had bedoeld. Je was egoïstisch en je wist het, maar spijt had je niet.

De terugweg was ongemakkelijk stil geweest. Je trapte tegen steentjes en lege blikjes, maar je wenste dat je linkervoet een piano raakte, liefst zo’n dure, zo eentje die je alleen in New York zou kunnen vinden. Je haatte dat hij een instrument boven jou verkoos. Je haatte dat je dat haatte. Je haatte jezelf, en je warrige, idiote gedachten en nam jezelf voor niet meer te haten. Het maakte alles te gecompliceerd.

Bij jouw voordeur aangekomen had hij je aangekeken, en het was of je gedachten in sneltreinvaart gingen. Dit was het, het moment. Het moment dat het verschil kon maken tussen New York en Friesland, tussen ja en nee, tussen misschien en zeker weten.

Je wist dat hij zou blijven, als je het hem zou vragen in een bui van egoïsme en niet-gunnen. Voor jou en jou alleen zou hij zijn dromen opgeven, New York vergeten en genoegen nemen met piano spelen op verjaardagen en bonte avonden(maar hij zou niet tevreden zijn want altijd, altijd zou dat kleine stukje spijt en misschien wel haat? blijven).

Je vroeg niets, maar lachte naar hem en sloot de deur. Keek vanachter de vitrage toe hoe hij wegsjokte. Je voelde een klem om je hart, die zich steeds verder sloot bij de herinnering aan hoe hij een paar uur eerder nog had staan stuiteren en in een bui van onkarakteristieke losbandigheid even jouw hand in de zijne had genomen, erin had geknepen en had gelachen met al zijn tanden zichtbaar.

Diezelfde hand lag nu op je schouder, en je schrok op uit je dagdroom, schudde je hoofd om de herinnering voorlopig uit te wissen.

‘Hoi’

‘Hoi’ ik heb je gemist.

‘Wat doe je hier?’

‘Ik weet het niet’ Ik ben hier om mijn eigen hart te breken en misschien ook wel het jouwe maar ik doe het voor jou, alleen voor jou, alles voor jou.

‘Koffie?’

‘Is goed.’ Ik beloof je dat ik dit keer niet je woordenstroom zal onderbreken.


Je bestelde een grote kop warme chocolademelk, met slagroom, want dat verdiende je wel. Hij nam koffie, zwart, zoals altijd. Dit keer nam hij een muffin met blauwe bessen en grote stukken chocolade. Hij zag er watertand-waardig uit en was dat blijkbaar ook, want Thomas smakte nog minstens 10 minuten met zijn lippen nadat hij de muffin in drie happen had verorberd.

De stilte deed vreemde dingen met je mond, en zijn voet die licht tegen de jouwe rustte deed nog vreemdere dingen met je maag. Je dronk het laatste restje chocolademelk – bijna koud, lekker veel cacao, ietwat bittere nasmaak – en schraapte je keel. Zijn ogen vlogen omhoog van het servetje dat hij in tweeën vieren achten zestienen vouwde, naar de jouwe.

‘Ik vind dat je moet gaan.’ Ik wil niet dat je gaat.

‘We zijn er net.’

‘Naar New York, bedoel ik. Beroemd worden. Piano spelen. Beter Engels leren spreken dan ik ooit zal kunnen.’ Ik ben niet jaloers op jou, maar op de piano die jouw lach zal kunnen horen en je vingers zal kunnen voelen.

Een glimlach, niet gemeend. Gemeende glimlachen hoorden je ogen erbij te betrekken, ze te doen glinsteren. Thomas’ ogen waren dof, doffer dan de zwarte ringen van slapeloosheid onder hen.

‘Ik ga ook. Ik vertrek over tien dagen.’ Een maandag. Een schooldag. Je nam jezelf voor die hele week ziek thuis te blijven.

‘Oh.’

‘Kom je… me uitzwaaien? Als ik ga?’

‘Natuurlijk. Alles om onder een blokuur wiskunde uit te komen.’ Je deed een poging om te grinniken, om te bewijzen dat dit alles je niet zo hard raakte. Maar dat deed het wel. Je voelde hoe je maag ineen kromp, de chocolademelk die nu misschien weer warm was uit je lichaam wilde duwen in al zijn bitterzoetheid en godverdomme, wat was ironie toch prachtig en aanwezig in jouw leven.

Dat alles was acht jaar geleden gebeurd. Je was inmiddels getrouwd, had een baan, drie katten en een hamster. Thomas was tot voor kort een herinnering geweest die herleefde iedere keer als je warme chocolademelk dronk of iemand op een piano hoorde spelen. Hij was het gezicht geweest dat niet op de examenfoto stond, de kaart met de woorden sorry dat ik er niet bij kan zijn, veel geluk toegewenst met je man. Hij was de boerenjongen die beroemd was geworden om zijn vingervlugge pianokunsten, zijn lach vol tanden en zijn blauwe, blauwe ogen.

En nu gaf hij een concert in Amsterdam. Je man had je vragend aangekeken – met bruine ogen – toen je had bezworen erheen te willen, of er sneeuw lag of niet want je moest erheen want je moest… ja, wat moest je? Je wist het niet, maar de klem om je hart die al die jaren daar was blijven zitten bleef knijpen en fluisteren ‘toe maar, ga maar’.

En je ging.

Je voelde je ongemakkelijk tussen alle mooi geklede en gekapte (en bejaarde) mensen. Je was alleen gegaan, want Thomas was destijds ook van jou alleen geweest. Nu zou je hem moeten delen met al deze mensen die maar bleven praten – kon je bij hen ook maar donuts in hun mond stoppen en ze zo stil krijgen– en de gedachte alleen al maakte je somber.

Het gordijn rees omhoog, het applaus was oorverdovend. En daar stond hij, fier, glimlachend en zo helemaal Thomas. Je weerstond de neiging om uitbundig naar hem te gaan zwaaien of, nog erger, je gezicht in de schouder van de man naast je te begraven en te huilen. In plaats daarvan ging je uiterst beheerst zitten, sloot je je ogen en liet je de muziek over je heen spoelen.

Het voornemen niet te gaan huilen was bij deze vergeten.

Het was hetzelfde nummer als hij die bewuste dag had gespeeld in de muziekkamer. Dezelfde klanken die zweefden tussen hoop en verdriet, je zou ze uit duizenden herkend kunnen hebben ook al had je geen idee welke toonhoogte ze hadden. En je wist, wist in het diepst van je ziel, dat dit moment je voor eeuwig bij zou blijven, dit moment waar Thomas zo onmogelijk dichtbij en tegelijkertijd zo pijnlijk ver weg was.  

De man naast je bood je een zakdoek aan en fluisterde ‘Mooi hé? Dit stuk speelt hij altijd aan het begin van zijn concerten. Schijnt een speciaal nummer te zijn voor hem.’ Hij knikte je nog eens toe en draaide zich naar zijn vrouw, bood haar zijn schouder aan in plaats van zijn zakdoek.

Je hoofd duizelde, de wereld draaide. Een speciaal nummer voor hem. Een speciale dag voor hem? Je durfde jezelf nog niet af te vragen waarom, durfde de mogelijkheden, de misschien-s en de wat-alsen niet onder ogen te zien. In plaats daarvan luisterde je, wiegde je zachtjes heen en weer en droogde je je ogen met de zakdoek. Thomas had er nooit van gehouden als je huilde, zei altijd dat het hem ongemakkelijk maakte. En dus nam je jezelf voor niet te huilen van nu af aan maar alleen nog de klanken op te slaan en in je hart te begraven.

Eenmaal thuis zocht je naar ‘favourite song piano thomas van maalen’ en kwam uit op de Moonlight Sonata van Beethoven.

Dag na dag vulden de bitterzoete, droeve klanken de huiskamer. Je huilde niet, maar luisterde, met je hart wijd open, als een wond die je nooit had toegestaan om te helen maar telkens weer had opengekrabd met twijfels, door de telefoon te pakken, het nummer te kiezen maar nooit op dat kleine knopje te drukken dat zijn stem van de jouwe scheidde.

Nog een zoekactie leverde je het volgende stukje spijt op: ‘when he was composing the sonata, Beethoven was madly in love with Giulietta with whom he had hopes of getting married’.

De implicaties van die zin, van toen, van wat had kunnen zijn werden je teveel. Je liep naar buiten, wuifde de bezorgdheid van je man weg met de woorden ‘ik wil even alleen zijn’.

Je zat in het cafeetje van toen op dezelfde plek van toen en de chocolademelk smaakte precies hetzelfde als toen - bitterzoet, altijd bitterzoet - maar niets was nog echt hetzelfde als toen. In een laatste, wanhopige poging de zo pijnlijk aanwezige leegte te vullen kocht je een muffin met blauwe bessen en stukken chocolade en probeerde om hem in drie happen naar binnen te werken.

Het lukte niet.



A/N: Ik hoop niet dat ik overmoedig overkom als ik zeg dat ik vind dat ik mezelf heb overtroffen met dit stuk. Dank voor het lezen. 

zaterdag 26 maart 2011

Zeepbel

Sara stond bij het raam. Ze huiverde in haar dunne ochtendjas, trok de zijkanten steviger om zich heen. De duisternis dreigde haar op te slokken, duwde en drong aan alle kanten. De klok vertelde haar dat het al bijna drie uur was, en Sara vreesde.

Eindelijk, eindelijk, hoorde ze het bekende geluid van knarsend grind onder rubberen banden. Bijna onhoorbaar werd een autodeur gesloten, en de voordeur geopend. Sara zag de verbazing in zijn ogen. De angst. De stille vraag ‘wat doe je hier?’.

Hij zei niks, lachte verontschuldigend, liep naar de keuken. Om koffie te zetten, wist ze. Elke ochtend vond ze de lege kop bij de afwas op het aanrecht, het zoveelste bewijsstuk in de zaak die Vreemdgaan heette.

Het zou zo makkelijk zijn, om nu in bed te gaan liggen. Het zou zó makkelijk zijn. Om te doen of er niets aan de hand was. Of het normaal was om elke dag over te werken tot het punt dat Sara geneigd was om een tas te pakken, met daarin een tandenborstel en de hele godverdomde mikmak, en te zeggen ‘blijf daar maar vannacht’. Om de voldoening te proeven die zijn verbaasde, betrapte blik haar zou geven. Om te doen alsof ze simpelweg niet had kunnen slapen vannacht en doelloos naar buiten had staan kijken, in haar ochtendjas, geheel in het duister en op blote voeten.

Sara is altijd het stille meisje geweest. Nooit nam ze de moeilijke weg, altijd de simpele, de weg die al platgetrapt voor haar lag. Spanning was niet iets voor haar, dat was weggelegd voor de vrouwen in de kasteelromannetjes die Sara las. Was begonnen te lezen sinds drie maanden, sinds haar man haar met geen vinger meer had aangeraakt. Diezelfde man die haar eerder nog had aanbeden, die zoenen over haar gehele lichaam had gedrukt terwijl hij haar naam fluisterde alsof hij dorst had en haar naam noemen alleen al als water in zijn keel was.

Maar nu, nu balde dat altijd zachte, lieve meisje haar vuisten en liep hem achterna, leunde quasi nonchalant tegen de deuropening. Zocht naar de juiste woorden. Je bent laat – nee, dat was logisch. Waar was je – te beschuldigend. Ik miste je – te lief, hij verdiende geen lief.

‘Is het druk op je werk?’ vroeg ze. Een juiste mix van bezorgdheid en belangstellendheid, maar als ze haar man goed kende zou hij de hint van beschuldiging opmerken. Zou hij weten dat ze het wist.

Hij draaide zich om. Hij leek oud, observeerde Sara, maar toch knap. Ze had opgemerkt hoe zijn kant van het wastafelrekje langzaam gevuld werd met crèmes en andere cosmetica. Bewijsstuk numero zoveel.Het had lang geduurd voor alle kleine dingetjes, de veranderingen haar waren opgevallen, bijna schreeuwend ‘lees mij!’. 

Ze was niet zo gechoqueerd geweest als ze had gehoopt, en de pijn die die realisatie met zich had meegebracht was heviger geweest dan die ze nu voelde bij de woorden van haar man.

‘Haar naam is Ilona.’

Hij reikte haar een beker koffie, met drie scheuten melk en een kwart lepel suiker. Precies zoals ze haar koffie altijd dronk, zoals hij wist na vier jaar lief en leed delen.

Vier jaren die hij weggooide met vier woorden. Ze voelde een krankzinnige lach naar boven bubbelen bij die gedachte, kon hem nauwelijks binnenhouden.  

‘Oh.’ Zei ze. De stilte om hen heen was verstikkend, had een finale klank. Hij sliep op de bank. Zij sliep niet, en koos ervoor te rouwen om iets wat al lange tijd niet meer van haar was geweest. 

zondag 16 januari 2011

Sprookje

Er was eens een meisje dat door de straten liep, met in haar handen een aantal mooi gekleurde ballonnen. Ze waren niet opvallend mooi, maar ze waren van haar, en dat was goed genoeg.

Op een dag stormde het, en de wind probeerde om de ballonnen uit haar handen te rukken. De storm bleef aanhouden, en dag in en dag uit moest het meisje zich schrap zetten om haar ballonnen te behouden.

Tot de dag, dat ze het nut er niet meer van in zag. Eerst liet ze een touwtje los. Toen nog een. En nog een. Ze keek toe hoe de mooie kleuren een voor een steeds verder van haar verwijderd raakten. Tranen liepen over haar wangen, maar ze balde haar vuisten om maar niet haar vingers uit te strekken en naar de ballonnen te reiken.

Op een gegeven moment waren de kleuren uit zicht, en was alles grijs. Met lege handen en een bezwaard hart keerde het meisje naar huis terug.

Het was goed zo.